10.1. TTN - applications#

../_images/TTN-console-application.png

Fig. 10.1 TTN console: application#

Opmerking: we gebruiken hieronder de termen “device” en “application” voor de onderdelen die je in de TTN-console tegenkomt. “Toepassing” staat voor de toepassing inclusief de onderdelen op externe servers, NodeRed, mobiele apps enz. In TTN-terminologie heten dit wel een “integration”.

In het TTN console kun je je applications beheren. Per application vind je de volgende onderdelen:

  • application ID: de naam van de application, als identificatie naar de externe toepassing; deze gebruik je onder andere in de MQTT topics van de application. Deze naam moet uniek zijn binnen TTN. NB: kies een handige naam, deze kun je achteraf niet meer veranderen.

  • application EUI(s): de unieke identificatie(s) van de application. Deze wordt in de devices (IoT-knopen) gebruikt als identificatie van de bijbehorende application. Deze EUI kun je laten genereren of zelf invullen.

  • devices: de IoT-knopen die bij de application horen. Een device hoort altijd bij precies één application.

  • data: de data van (uplink) en naar (downlink) de devices.

  • payload format: de functies voor het (de)coderen van de payload, zie verderop.

  • collaborators: andere gebruikers die je toegang geeft tot je toepassing; daarbij kun je per persoon aangeven welke autorisaties deze heeft.

  • access keys: de sleutels waarmee een externe toepasssing (“integration”) zoals NodeRed toegang heeft tot de data van de toepassing (ook wel: API-key).

EUI staat voor Extended Unique Identifier: een wereldwijd unieke identificatie, als generalisatie van een hardware MAC-adres. TTN gebruikt 64-bits EUIs.

Enkele inleidende video’s:

Een application kan meerdere application-EUIs hebben. Dit gebruik je bijvoorbeeld voor een IoT-device waarvan alle parameters vooraf ingesteld zijn, zoals de Dragino GPS-tracker. Je kunt de application EUI van het device dan toevoegen aan de application.

Access-keys ofwel API-keys

Met de access-keys geef je externe toepassingen (“integrations”) toegang tot de data van deze toepassing. Tip: maak voor elke externe toepassing of gebruiker een aparte access-key aan, dan kun je die ook weer afzonderlijk intrekken, mocht dat nodig zijn (bij misbruik e.d.). (Opmerking: de TTN V3-software gebruikt in plaats van Access key de term API-key.)